Ik zag nóg een muziekdocumentaire recentelijk. Wel, meerdere zelfs. Die over Britney en Billie bijvoorbeeld ook. Maar vandaag wil ik het hebben over Teenage Superstars, al een paar jaar oud, maar onlangs voor het eerst op TV te zien, wederom op Sky Arts.
Teenage Superstars is de opvolger van Big Gold Dream uit 2015. Dat was, het is een tijdje geleden dat ik die gezien heb, een zeer onderhoudende documentaire over de Schotse indiepop van de eerste helft van de jaren tachtig. Postcard Records. Orange Juice. Josef K. En wat daar aan voorafging. Teenage Superstars gaat juist over de periode die daarna kwam. Als ik Wikipedia mag geloven was het aanvankelijk zelfs de bedoeling dat het één film zou worden maar bleek er een overdaad aan interessant materiaal. Wat ik me er van herinner was Big Gold Dream een verhaal met een kop en een staart. Teenage Superstars zit vol met mijn favoriete bands en mijn favoriete muzikanten en ze dissen fantastische anekdotes op maar er zit frustrerend weinig structuur in.
De makers lijken te veel dingen te willen vertellen en bovendien dingen die niet per se heel veel met elkaar te maken hebben. In de eerste plaats is er het verhaal van de Pastels. Dat begint netjes zo ongever net na het eind van het verhaal van de vorige film en frontman Stephen Pastel wordt, terecht, gepresenteerd als een centrale spil in het Glasgowse indiepopwereldje. Maar dan is er ook het verhaal van Primal Scream. Begint in dezelfde stad in ongeveer dezelfde periode maar staat grotendeels los van de Pastels. Een link is dat beide bands op een gegeven moment platen uitbrengen bij Creation maar dat betekent dat de film, over Schotse jaren tachtig indiepop dus, ineens afzakt naar London want daar verkeert Alan McGee op dat moment. Van hieruit is het geen al te onlogische stap naar het verhaal van de Jesus & Mary Chain maar dat heeft ook weer zo z'n geheel eigen dynamiek.
Intussen borrelt er ook al even een weer hele andere verhaallijn in het nabijgelegen Bellshill. Daar zetten schoolvrienden Norman Blake, Duglas Stewart en Sean Dickson hun eerste schreden op het muzikale pad. Dit vind ik de leukste momenten en wat mij betreft had dit een film op zichzelf mogen zijn. De flamboyante Stewart is het enthousiastst en zijn BMX Bandits komen het eerst van de grond (en iedereen speelt daar wel een tijdje in). Sean Dickson's Soup Dragons zijn vervolgens de eerste echte doorbraak. Eerst als C86 indiebandje maar vervolgens nóg succesvoller als ze de drummer kwijtraken en met dancebeats in de weer gaan. De documentaire wil graag benadrukken dat de Soup Dragons een hit scoorden met Mother Universe ver voordat Primal Scream aan kwam kakken met Loaded. De derde acte van dit verhaal is natuurlijk Teenage Fanclub. De band met een hoog doe-maar-gewoon-dan-doe-je-al-gek-genoeg gehalte maar ook de langste adem van het hele stel (en wederom een Creation connectie). Oh, en Eugene Kelly (Vaselines, Eugenius) komt op een gegeven moment ook nog om de hoek kijken en krijgt z'n eigen verhaallijn.
Als film een beetje onsamenhangend dus maar het zit vol aandoenlijke onderdelen. De dubbelinterviews met Norman Blake en Duglas Stewart en Norman Blake en Sean Dickson zijn zó lief. Alan McGee heeft zoals altijd de smeuigste anekdotes. Over Alex Chilton bijvoorbeeld of over die keer dat BMX Bandits eindelijk een hit hadden geschreven maar das ze het nummer, Serious Drugs, precies uitbrachten in de week dat BBC Radio 1 een anti-drugs-week deed en ze dus nul kans op airplay hadden. En iedereen heeft nog steeds over die keer dat Julian Cope in de NME een artikel schreef over zijn favoriete jaren zestig psychedelica platen en wat voor een belangrijke inspiratiebron dat was. En Kurt Cobain natuurlijk, die was fan van de BMX Bandits en de Vaselines, en deed zo z'n best om ze onder de aandacht van een groter publiek te brengen, met wisselend succes.
Dat interviews met een paar grote namen ontbreken - Bobby Gillespie, de broertjes Reid - is opvallend maar niet zo heel erg. De tamboerijnspeler uit de vroege dagen van de Scream blijkt ook een hilarisch figuur en de Jesus & Mary Chain zien we op archiefbeeld geïnterviewd door Bart Peeters(!). Ter compensatie krijgen we Thurston Moore met een beetje overbodige kijk op de gang van zaken vanuit de Amerikaanse hoek.
Het is verder dus een standaard muziekdocumentaire - met pratende hoofden en archiefbeelden en alles - maar wel zo eentje die je leuker gaat vinden als het onderwerp je interesseert. Het voornaamste zwakke punt is dat de makers als te ambitieuze jongleurs net iets te veel ballen in de lucht proberen te houden. Ik wil niet zeggen dat ze ze vervolgens laten vallen maar als kijker stuiter je wel flink heen en weer tussen de verschillende verhaallijnen. Het enige wat wél echt duidelijk is, is het eind, want dat is begin jaren negentig als Grunge en Britpop als een pletwals over het voorheen zo fijn bescheiden en pittoreske Britse indiewereldje denderen.