Afgelopen week was het Independent Venue Week. Geen idee wat dat precies inhoudt. Ik weet ook alleen maar dát het is omdat ik het tegenkwam tijdens het doorspitten van de agenda's van m'n favoriete en soms iets minder favoriete Londonse concertlocaties toen ik m'n livemuziekagenda voor de komende tijd bij elkaar aan het zoeken was. Afgelopen woensdag hangt er achter het podium van de Windmill in Brixton een indrukwekkende banner – met de logo's van de National Lottery en PRS, de Britse Buma, dus er is duidelijk serieus geld mee gemoeid – maar ik denk niet dat zonder die backdrop Martin Creed hier niet met z'n band had gestaan. Creed is vooral bekend als kunstenaar. In 2001 won hij de Turner Prize voor z'n Work No. 227: The lights going on and off dat inderdaad niet meer is dan een ruimte waarin het licht met enige regelmaat aan en uit gaat, en in 2014 had hij nog een grote overzichtstentoonstelling in de Hayward Gallery hier in London. Als muzikant is hij misschien iets minder bekend maar niet veel minder productief. De afgelopen jaren bracht hij een redelijk continuë stroom albums en singles uit, onder meer op Moshi Moshi Records en z'n eigen Telephone label. Om eerlijk te zijn ben ik ook niet echt heel bekend met z'n (muzikale) oeuvre maar z'n recente single Let Them In b/w Border Control waren aandoenlijke, speelse, Ivor Cutler-achtige niemendalletjes die nieuwsgierig genoeg maakten om de metro naar Brixton te nemen (sowieso is de metro naar Brixton nemen leuk want ik zit onderweg altijd de hele tijd met de basloop uit de Clash's Guns of Brixton in m'n hoofd). Op het podium van de Windmill heeft de muziek van Creed, met z'n 5-koppige band, dezelfde naïviteit maar wordt het een stuk gruiziger en punkier gebracht. De meeste nummers bestaan uit niet meer dan een simpele melodie en een of twee voortdurend herhaalde zinnen (in een dik Schots accent) als songtekst en de uitvoering is rammelend maar enthousiast. Ondanks het zweet en een overduidelijk bandjesgevoel, komt de muziek van Creed nogal conceptueel over, net als z'n kunst dus. Het lijkt ironisch – een deconstructie, een commentaar op een rockbandje – maar aan de andere kant komt de politieke boodschap van de bij die recente singles horende video's veel te oprecht over. En heeft Creed gewoon veel te veel lol in z'n rol als zanger/gitarist in een rockband (met knetterend tetterende saxofoon en een soms bijna opera-achtige 'achtergrond'-zangeres). Het licht op het podium bleef trouwens gewoon de hele tijd aan.
Een paar dagen later was ik s'avonds weer de hort op bandjes te kijken. In London is het eigenlijk altijd Independent Venue Week. Met of zonder spandoek. In de Shacklewell Arms speelt Boys Forever. Het is het nieuwe project van de (vroegere?) drummer van Veronica Falls. Net een paar singles uit. Dat maakt nieuwsgierig. Het drietal doet eigenlijk niet heel andere dingen dan Veronica Falls deed. Melodieuze indiepop met een gruizig randje. Hier zit het prima in elkaar – de bassiste doet leuke melodieuze dingen, de vocalen nemen hier en daar een Belle & Sebastian-achtige afslag en de drummer is met z'n overdreven expressieve gezicht en manier van drummen het visuele middelpunt – maar ik mis toch nog iets. Het gitaarwerk is wat saai en leeft pas af en toe op als de zanger/gitarist riedeltjes speelt in plaats van gewoon akkoorden en zelfs de huidige singles Poisonous mist om eerlijk te zijn dat killerrefrein waar je hart van op hol slaat. Dat lijkt me niet te veel gevraagd toch? Anders is het niet meer dan wel aardige 60ies beatpop.